De Geschiedenis van de Opera-Bouffe Schinderhannes

De oorspronkelijke Schinderhannes bestaat uit ongeveer 40 liedjes in Roermonds dialect, die Emile Seipgens in 1864 schreef. Hij gebruikte daarvoor bekende opera- en operettemelodieën. Hij laat daarin het verhaal zingen van de populaire Duitse rover Johann Bückler, die door het volk Schinderhannes werd genoemd. Hij verbond deze "volksheld" met het klassieke Faust-thema: de ziel verkopen aan de duivel om bovennatuurlijke wensen te vervullen, en succes was en is tot op de dag van vandaag verzekerd.

 

Deze zogenaamde opera-bouffe duurde nog geen uur en werd meestal als toegift op een concertavond opgevoerd. Elke generatie heeft zo zijn eigen invulling aan Schinderhannes gegeven. In Roermond en ook op andere plaatsen werd het werk sinds 1865 regelmatig, ongeveer om de 7 jaar, opgevoerd. De liedteksten van Seipgens heeft men altijd onveranderd gelaten, maar voor een goed begrip moest een en ander met spreekteksten worden uitgebreid.
Ook was er de behoefte om de voorstelling avondvullend te maken. Al de teksten en muziekarrangementen gingen echter weer verloren, behalve het lied “Cést l 'amour”, dat Driek Rademaekers en Theo Reijnaerdts in 1950 toevoegden.

 

De voorstelling die nu in 2002 wordt uitgevoerd is voor een groot gedeelte in 1980 ontstaan. Regisseur Huub Graus en tekstschrijver Jan Huyskens hebben toen nieuwe figuren bedacht zoals b.v. Baer van Rolduc (de pastor van de bende) en Octaefke (het zoontje van Schinderhannes en Florenske). Ook kregen de ruivers en ruiverinnen spreekteksten en werd er een trouwscéne toegevoegd. De muziek werd door dirigent Jan Hupperts en arrangeur Jan Theelen geheel opnieuw georkestreerd en op plaat gezet. Qua kijk-, zang- en muziekspel waren de uitvoeringen een groot succes. Ook televisiemensen toonden interesse en in 1982 volgde een uitzending vanaf een schuit in de Maas gelegen.

 

Zijn huidige vorm kreeg deze "musical" echter in de uitvoeringen van 1987 en 1995. Regisseur Ton Rennings voegde nieuwe scénes toe; zoals o.a. de bokkeriejers en de rechtbank. Dirigent Jan Hupperts wilde graag een massaal slot aan de voorstelling en wat meer professioneel zangwerk voor met name Florenske. Gerry Somers schreef voor haar de tekst "Waat noe gedaon" op muziek van Johan Straus. Tekstschrijver Jan Huyskens schreef als aanvulling "De ballade van de bokkeriejers", "Het lied van de Schout", "Het Grote Geheimleed" en de slotkoren "De brandjsjtapel", "Kóm miense laote veer" en "Det waas 't dan".

Al deze aanvullingen, meestal op klassieke melodieën , moesten wel in de partituur worden opgenomen. Piet Heijnders heeft Gerard Sars benaderd om zowel de pianopartituur alsook de complete orkestpartituur volledig te maken. Behalve de arrangementen van Jan Theelen uit 1980 zijn de partituren van Straus, Mozart en Verdi digitaal verwerkt en in een prachtige band voor het nageslacht vastgelegd. (Zie Persconferentie 27 maart 2001)

 

Ook regisseur Leo Decker heeft voor de uitvoeringen van 2002 weer nieuwe elementen ingevoerd en heeft Jan Huyskens de liederen "Veur goldj en briljantjes" en "De Sjanderme" geschreven. Samen met Paul Poell werden de hekelteksten van de duivel en "De praek van Christoffel" uitgewerkt.

Of al deze aanvullingen in de komende jaren overeind blijven, moeten we afwachten. Voorlopig is de huidige formule een succes en is de restauratie in de jaren tachtig ook bij de jeugdige Roermondenaren goed aangeslagen, waardoor het "werkje" van Seipgens nog lang gespeeld zal worden.

 Jan Huyskens-11 febr. 2002

Copyright © 2001 - 2023 Herman Aben